Niet dat ik veel gitaren heb of heb gekocht, maar er is een tijd geweest, waarin ik op zoek was naar wat voor mij de beste gitaar was. In ieder geval, een Fender. Ik vond het moeilijk, omdat ze op zoveel punten van elkaar verschilden. Zo kon het gebeuren, dat een gitaar die in de winkel goed aanvoelde, thuis zich heel anders openbaarde.
De hals/neck was vooral een punt, waar ik rekening mee moest houden. Ik had daarom uit fenderbrochures allerlei typen neckprofielen opgeschreven. Om dat papiertje altijd bij de hand te hebben, had ik het opgeborgen in mijn portemonnee. Vanmorgen (anno 2019) ontdekte ik, dat dat papiertje nog steeds in mijn portemonnee zat en ik het dus al 25 jaar met me meedraag.
Ik wissel zo nu en dan van gitaren. Vanuit het gevoel. Een gitaar, die jaren op zolder heeft gestaan, kan ineens heel goed bevallen en veel speelplezier geven. Deze ervaring heeft me geleerd om geen gitaren meer in te ruilen. Elke gitaar heeft zijn moment.
Het is wel zo, dat al mijn gitaren een speciale behandeling hebben gehad (bij Ferdinand Rikkers en Jacco Stuitje) en daarmee voor mij beter bespeelbaar werden.
De laatste tijd speel ik weer op een Fender Squier 70s Reissue uit 1983 (made in Japan, maar met Amerikaanse onderdelen) en dat voldoet goed. Mijn 54s Reissue Strat (1995) laat ik daarvoor op de stander staan. Die 54-er heeft origineel een rock maple neck met een V-profiel en dunne frets. Spelen beviel me niet: de snaren voelden strak en stijf aan, de hals stroef. Bij Rikkers heb ik de neck laten vervangen. Ik wilde er een zoals die op de Fender Squier zit. Hij had nog een Godin Ibanez-achtige neck met een rosewood fretboard en jumbo frets liggen. Een heel andere dan de Squier, die ik aanvankelijk wilde, maar toch heb ik er meer dan 10 jaar met plezier opgespeeld. Wat maar weer laat zien, dat de factoren die een gitaar tot prettig maken, zich niet makkelijk laten determineren.
Nu is de ’54-er weer in originele staat (alleen met jumbo frets dan) en met zijn blonde uiterlijk een plaatje om te zien.